Het onderwerp Therapietrouw bevat cijfers over hoe vaak chronische patiënten hun medicatie ophalen. Niet alle patiënten doen dat even regelmatig. Hierdoor kan het gebeuren dat zij bepaalde periodes geen geneesmiddelen in huis hebben. Inzicht in de omvang van problemen met medicijngebruik biedt aanknopingspunten voor praktijkinterventies.
Geneesmiddelen nemen, iedere dag weer, is niet voor iedereen even eenvoudig. Daar bestaan verschillende oorzaken voor. Sommige mensen vergeten het. Anderen willen liever geen geneesmiddelen gebruiken, omdat de bijwerkingen hen afschrikken. Het is in elk geval zo dat niet iedereen de medicatie gebruikt, zoals is afgesproken met de zorgverlener. Therapieontrouw bestaat al zo lang er medicijnen zijn. De eerste wetenschappelijke studies die het probleem signaleerden, komen uit de jaren zeventig van de vorige eeuw. Daarna volgden er velen. In 2003 stelde de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) het volgende: ‘Effectieve therapietrouwbevordering zal een veel groter effect hebben op de volksgezondheid dan steeds verdergaande verbeteringen van medische behandelingen’ [1].
Definitie therapietrouw
De Kwartiermaker therapietrouw formuleerde in 2008 de volgende definitie: ‘Therapietrouw is de mate waarin de patiënt zijn behandeling uitvoert in overeenstemming met de afspraken die hij heeft gemaakt met zijn behandelaar’ [2]. Deze omschrijving is een combinatie van verschillende inzichten. Vanuit de internationale literatuur kennen we drie termen voor therapietrouw: compliantie, adherentie en concordantie. Compliantie verwijst naar de mate waarin een patiënt het door een zorgverlener eenzijdig verstrekte therapieadvies opvolgt. Een zorgverlener vertelt de patiënt wat deze moet doen. De patiënt heeft niet direct een actieve rol en volgt vooral. Adherentie gaat over de mate waarin iemands gezondheidsgedrag – zoals het innemen van geneesmiddelen – overeenkomt met adviezen van de zorgverlener waar de patiënt mee heeft ingestemd. Hier heeft de patiënt dus een actievere rol, want deze moet actief instemmen met. Bij concordantie gaat het om bereiken van overeenstemming tussen zorgverlener en patiënt over een in te stellen therapie. De term concordantie refereert hier niet direct aan therapietrouw. Immers, het gaat om het proces dat moet leiden naar therapietrouw. En niet om het gedrag als zodanig.
Fasen in therapietrouw
In het proces van het chronisch gebruiken van geneesmiddelen zijn verschillende fasen te onderkennen. Urquhart en Vrijens onderscheiden er drie [3]:
De patiënt krijgt net te horen dat hij een chronische aandoening heeft en voor langere tijd, misschien wel levenslang, geneesmiddelen moet gebruiken. Dit is de periode waarin de patiënt het medicijngebruik leert accepteren en leert inpassen in de dagelijkse routines. Of de periode waarin de patiënt kan besluiten de behandeling niet in te zetten [4]. Deze fase duurt gemiddeld een aantal maanden.
Dit is de fase waarin de patiënt het medicijn gebruikt. De vraag daarbij is: hoe goed voert de patiënt de afgesproken behandeling uit? Sommige patiënten zullen alle medicijnen innemen. Anderen slaan af en toe een dosis over. Weer anderen nemen een zogenaamde “drug holiday”, een periode waarin een tijd lang geen geneesmiddelen worden genomen. Na de ‘holiday’ wordt er dan weer begonnen.
Dit is de fase waarin de patiënt stopt met het gebruik van geneesmiddelen. De tijd tussen de start van het eerste recept en het laatste gebruik wordt persistentie genoemd. Stoppen kan gewenst en ongewenst zijn. Bij bepaalde middelen, zoals antidepressiva, geldt dat deze meestal niet levenslang genomen hoeven te worden. In overleg met de voorschrijver kan de therapie worden afgebouwd. Dit is een gewenste situatie. Patiënten kunnen ook zelfstandig besluiten om te stoppen. Ook met medicatie die eigenlijk levenslang moet worden genomen. Dit is een ongewenst scenario.
Hoe groot is het probleem?
Therapieontrouw is al meerdere decennia onderwerp van zorg in de medische wereld [2]. Maar om hoeveel mensen gaat het nu precies? Dit is een lastig te beantwoorden vraag, zonder eenduidig antwoord. Een grote internationale overzichtsstudie (569 studies) over de periode 1948-1998 laat zien dat de therapieontrouw gemiddeld genomen 25% was [5]. Er waren grote verschillen tussen aandoeningen. In Nederland liggen de getallen nog iets hoger: in 2004 is het percentage geschat op 30% tot 40% [6]. De Nederlandse therapietrouwpercentages lopen echter nogal uiteen. Onder andere door verschillen in definitie en onderzoeksopzet en verschillen in de onderzochte medicijnen. De cijfers zijn daardoor niet goed onderling vergelijkbaar. Feit is wel dat een aanzienlijk deel van de patiënten die chronische medicatie (moeten) gebruiken dit niet volgens het afgesproken voorschrift doet.
Meten van therapietrouw
Het meten van therapietrouw is niet eenvoudig. Er zijn verschillende manieren die elk hun voor- en nadelen hebben. De volgende methodes worden onderscheiden [12]:
Er is geen gouden standaard voor het meten van therapietrouw. Soms worden directe observatie en elektronisch monitoren wel zo beschouwd. Deze methoden lenen zich echter niet voor een website als deze, waarin op landelijk niveau de therapietrouwcijfers worden gegeven. Daarom komen de gegevens op TherapietrouwMonitor uit zorgregistraties (zie ook methodologische verantwoording).
Oorzaken
Er bestaat geen duidelijk risicoprofiel van dé therapieontrouwe patiënt [7]. Therapieontrouw is een multidimensioneel probleem. Het wordt bepaald door een samenspel van verschillende sociale en economische factoren. Dat zijn factoren die gerelateerd zijn aan het gezondheidszorgsysteem (waaronder een goede relatie tussen zorgverlener en patiënt), de aandoening(en) en de therapie. En patiëntgerelateerde factoren zoals kennis, ziektepercepties en hulpbronnen. Dit samenspel wordt duidelijk door het feit dat effecten van veel sociaal-economische variabelen en patiëntkarakteristieken verschillen tussen aandoeningen [1, 8]. Binnen aandoeningen zijn er weer verschillen in therapieontrouw naar soort therapie [8].
Gevolgen
Therapieontrouw heeft meestal tot gevolg dat de behandeling minder of niet effectief is. Dit kan leiden tot een vermindering van de kwaliteit van leven en minder goede gezondheidsuitkomsten. Hierdoor kunnen bestaande gezondheidsproblemen verergeren of nieuwe problemen ontstaan. Dit leidt tot stijgende kosten in de gezondheidszorg. Studies naar patiëntveiligheid tonen aan dat medicatieontrouw een belangrijke risicofactor is voor (vermijdbare) geneesmiddelgerelateerde ziekenhuisopnames [9-11].Therapieontrouwe patiënten bleken een twee keer zo hoge kans te hebben op een geneesmiddelgerelateerde ziekenhuisopname van medicijnen dan therapietrouwe patiënten [10]. Een van de aanbevelingen van het bekende 'Hospital Admissions Related to Medication' (HARM)-onderzoek was dan ook het verbeteren van de therapietrouw, bijvoorbeeld door een betere begeleiding door zorgverleners van de patiënt bij het geneesmiddelgebruik [10].
Referenties